Tristan en Isolde

Tristan was verliefd op Isolde en omgekeerd.
Maar de 2 mochten/konden niet trouwen dus had Tristan een idee: zijn oom moest met haar trouwen (het was de enige oplossing)verhaal:

 

Isolde wordt per schip overgebracht van Ierland naar Cornwall, waar ze tegen haar zin moet huwen met de oudere koning Marke. De jonge ridder Tristan escorteert haar daarbij. Wanneer de kust van Cornwall in zicht komt, stuurt Isolde haar vertrouwelinge Brangäne naar Tristan om hem te vragen haar op te komen zoeken, maar hij weigert. Isolde is woedend en voelt zich beledigd door Tristans gedrag.

Isolde vertelt Brangäne hoe Tristan, nadat hij met haar geliefde had gevochten en hem had gedood, bij haar kwam met de vraag of zij, als beoefenaar van de genezende kunsten, zijn wonden wou verzorgen. Eerst wilde zij hem uit wraak vermoorden, maar uiteindelijk werd ze verliefd op hem. Nu voelt ze zich bedrogen omdat hij haar naar een liefdeloos huwelijk leidt.

Brangäne probeert haar te troosten en brengt haar in herinnering dat haar moeder een krachtige liefdesdrank heeft meegegeven, maar Isoldes oog valt op een ander flesje in de kist, waarin een dodelijk gif zit. Isolde vraagt Brangäne gifdrank klaar te maken voor haar en voor Tristan, en stuurt haar er opnieuw op uit om Tristan te halen. Wanneer Tristan uiteindelijk naar haar verblijf komt, biedt ze hem een verzoeningsdrank aan. Samen drinken ze. Tristan is ook verliefd op Isolde, maar beiden weten ze dat hun liefde onmogelijk is. Tristan vermoedt wel dat de drank vergiftigd is, maar het maakt hem niet uit, hij drinkt het toch op. Brangäne heeft in de tussentijd echter gifdrank en liefdesdrank omgewisseld en Tristan en Isolde vallen in elkaars armen.

Aangekomen bij koning Marke worden de twee gescheiden. Wanneer koning Marke op jacht is, maakt Isolde een afspraak met haar geliefde. Brangäne vertelt Isolde dat zij Melot, een vriend van Tristan, ervan verdenkt dat hij hen aan Marke zal verraden. Isolde wil niets van Brangänes verdenkingen horen. Wanneer ze Tristan ziet, vallen de geliefden in elkaars armen. Dan stormt Kurwenal (een dienaar van Tristan) binnen en waarschuwt het tweetal dat koning Marke op weg is. Marke is inderdaad gewaarschuwd door Melot. Kurwenal probeert Tristan ertoe te brengen zich in veiligheid te brengen, maar helaas is het al te laat. Melot komt binnen, trekt zijn zwaard en daagt Tristan uit. Tristan raakt in het eropvolgende gevecht zwaar gewond.

Kurwenal brengt Tristan terug naar Bretagne, waar Tristan vandaan komt. Hij probeert hem te wekken uit een diepe slaap. Heel langzaam ontwaakt Tristan, hij denkt aan niets anders dan aan Isolde. Kurwenal troost hem met de boodschap dat hij iemand heeft gestuurd om Isolde naar Bretagne te halen. Wanneer Isolde aankomt, waarschuwt Kurwenal zijn meester. Kurwenal vertrekt om zijn meester alleen te laten met zijn geliefde. Tristan herleeft, hij springt op van zijn bed en rukt al zijn verbanden los. Hij is hier echter nog veel te zwak voor en al de opwinding is hem te veel. Wanneer Isolde binnen komt, zakt hij in elkaar en sterft in haar armen.

Koning Marke is met zijn ridders Isolde achtervolgd naar Bretagne. Zo gauw ze landen stormen ze door naar het kasteel. Er volgt een gevecht waarin Kurwenal Melot doodt, maar wel ten koste van zijn eigen leven. Hij zakt ineen en sterft naast zijn meester. Brangäne vertelt haar meesteres dat de koning gekomen is om haar vergiffenis te schenken, ze heeft hem verteld van de liefdesdrank. Isolde hoort haar niet meer, ze zakt levenloos ineen op het lichaam van haar geliefde. De twee geliefden worden in de dood verenigd.

Federigo

Federigo was een jongeman die in Florence woonde en die genoot van de hele dag niks doen. Hij gaf geld uit alsof het niets was en keek nooit naar zijn boekhouding. Dat was jammer, want als hij dat wel had gedaan, had hij gezien dat hij veel meer uitgaf dan hij verdiende. Op een dag was al zijn geld op en moest hij de stad verlaten. Zijn enige bezit was een piepklein huisje op het platteland en een valk. Soms verkocht hij wat spullen op straat, maar de meeste tijd bracht hij door met zijn vogel, de enige vriend die hij nog had.

In diezelfde tijd woonde er in Florence een steenrijke man die getrouwd was met een beeldschone vrouw. Ze hadden samen een zoontje en het leven lachte hun toe. Maar op een dag werd de steenrijke man vreselijk ziek. Vlak voor hij stierf liet hij zijn testament maken. Daarin stond dat al zijn geld en bezittingen naar zijn vrouw zouden gaan. En je moet weten dat het in de middel eeuwen, waarin zij leefden, heel normaal was om alles aan je oudste zoon na te laten of, desnoods aan een verre neef, en niks aan je vrouw. Maar de steenrijke man hield zoveel van zijn vrouw dat hij zich niks aantrok van wat hoorde in die tijd.

Vanaf de dag dat hij stierf was zijn vrouw, Monna, de rijkste vrouw van Florence. Een van haar bezittingen was een prachtig landgoed op het platteland. En omdat het in de zomer snikheet kon zijn in Florence, verhuisde ze tijdelijk met haar zoon naar het platteland, vlak naast het huisje van de arme Federigo. Vanaf de eerste dag dat Frederigo haar zag, was hij onder de indruk van haar schoonheid. Soms keek hij naar haar uit de verte, maar zij keek nooit terug. Wie wel naar hem keek, dat was Monna’s zoon. Hij hield ook van vogels, net als Federigo, en vaak zaten ze naast elkaar op het gras te kijken hoe de valk hoog boven hen in de lucht zweefde. De jongen was zo dol op de valk dat hij hem zelf wel wilde hebben, maar dat durfde hij natuurlijk niet te vragen.

Op een dag werd de jongen ziek. Niet een beetje ziek, maar heel erg dodelijk ziek. Zijn moeder vroeg hem of er iets was wat ze voor hem kon doen. Dat kon ze, zei haar zoon. Als hij de valk van Federigo zou krijgen, dan beloofde hij haar dat hij snel weer beter zou zijn. Monna, die bang was dat haar zoon nooit meer beter zou worden, zag geen andere mogelijkheid dan op bezoek gaan bij Federigo. Ze had natuurlijk allang gezien dat hij soms verliefd naar haar keek, maar al die tijd had ze hem volledig genegeerd. Zij was immers steenrijk, en hij maar een arme sloeber met een vogel als enige vriend. Hoe kan ik zo harteloos zijn, vroeg ze zich af, om hem die ene vriend ook nog af te nemen? Maar haar liefde voor haar zoon was zo groot dat ze de volgende ochtend toch naar haar buurman toe ging met maar één doel. Federigo was bezig in zijn tuin toen hij hoorde dat Monna hem wilde spreken. Snel liep hij naar haar toe en zei hij haar wat een eer het was dat ze hem kwam bezoeken.
‘Je bent al zoveel kwijtgeraakt in het leven,’ zei Monna, ‘dat ik graag iets voor je terugdoe. Ik heb besloten dat ik hier kom ontbijten.’

De schrik sloeg Federigo om zijn arme hart. Ontbijten, hoe kon hij haar ooit een mooie maaltijd voorzetten?Een bordje havermout, daar kon hij echt geen sier mee maken. ‘Loop nog even een rondje door de tuin,’ zei hij, ‘dan dek ik binnen vast de tafel.’
‘Ach, waarom is het leven zo hard voor mij geweest?’jammerde hij en hij vervloekte het lot dat hem weinig inzicht in boekhouden had gegeven en uiteindelijk alleen maar armoede had gebracht. Hij opende wat keukenkastjes, maar wist al lang dat hij daarin niks zou vinden. Plotseling viel zijn oog op de valk in zijn kooi. Hij aarzelde geen moment: hij haalde de vogel uit zijn kooi, draaide hem de nek om, plukte zijn veren en roosterde hem aan het spit.

Federigo dekte de tafel met wit linnen en porselein en haastte zich toen naar de tuin om Monna te vertellen dat het ontbijt klaar was. Zonder te weten wat ze at, peuzelde Monna de vogel op. Na het ontbijt was het tijd om hem de reden van haar bezoek te vertellen. ‘Het zal je verbazen,’ zei Monna, ‘als je hoort om welke reden ik hier ben. Maar als je zelf een zoon zou hebben, verzeker ik je, dan zou je het begrijpen. Ik ben hier omdat ik dat wil hebben wat jou het meest dierbaar is. Ik smeek je: geef mij je valk. Ik ben bang dat mijn zoon het zonder die vogel niet overleeft.’
Federigo barstte in snikken uit. Hoe graag had hij haar de vogel gegeven, maar hij had hem haar al gegeven – gebraden, in stukken gesneden en met een sausje erover.
Monna dacht dat hij huilde omdat hij zijn vogel niet wilde afstaan en wachtte geduldig tot hij wat zou gaan zeggen.

Uiteindelijk stopte Federigo met huilen en zei hij: ‘hoe kan het zijn dat het geluk mij zo in de steek laat? Alles wat het noodlot mij heeft gebracht valt in het niet bij de grap die nu met mij wordt uitgehaald. Dat u naar mijn eenvoudige huisje komt om mij een gunst te vragen, en dat het noodlot ervoor zorgt dat ik daaraan niet kan voldoen.’ Hij huilde nu met lange uithalen en tussen zijn tranen door zei hij: ‘Ik zal u vertellen hoe dat komt.’ Hij vertelde haar hoe hij vereerd met zulk hoog bezoek, op zoek ging naar het beste en toen zijn eigen vogel op een ontbijtbordje serveerde.
In eerste instantie werd Monna boos omdat hij zijn prachtige vogel zomaar had opgeofferd, maar al snel sloeg haar woede om in bewondering voor zijn reusachtige daad van liefde.
Toen haar zoon het nieuws hoorde, was hij helemaal niet blij. Misschien was hij teleurgesteld of misschien gewoon heel erg ziek, maar een paar dagen later ging hij dood.

Lange tijd deed Monna niets anders dan huilen, maar toen op een dag haar tranen waren gedroogd, kwamen haar broers met haar praten. Ze was nog jong en mooi en heel erg rijk, zeiden de broers, dus vonden ze dat het tijd werd voor haar om opnieuw te trouwen. Het was toch niets voor een vrouw die zo mooi en zo jong en zo heel erg rijk was om de hele tijd maar in haar eentje in dat grote huis te zitten. Monna vond het een belachelijk plan. ‘Het liefst,’ zei ze tegen haar broers, ‘blijf ik mijn leven lang alleen, maar als jullie er echt op staan dat ik een nieuwe man zoek, dan zal ik nooit een ander trouwen dan Federigo van hiernaast.’ Er was namelijk geen dag voorbijgegaan dat ze niet had gedacht aan hoe hij uit liefde zijn vogel voor haar had opgeofferd.

‘Federigo van hiernaast?’ zeiden de broers vol ongeloof.‘Raar mens, hoe kun je nu iemand kiezen die geen ene cent bezit?’
‘Heel makkelijk,’ zei Monna. ‘Ik heb liever een man zonder geld, dan geld zonder man. En hij houdt van mij, dat weet ik zeker.’

Na een beetje morren gingen de broers uiteindelijk akkoord (in die tijd moest je in Italië toestemming van je broers hebben om te mogen trouwen) en lichtten ze de buurman in. Federigo, die altijd van haar was blijven houden, was gelukkiger dan gelukkig. Niet om het geld, maar gewoon om wie zij was. Niet lang daarna trouwden ze. Hij hield voortaan keurig zijn boekhouding bij en leefde met haar tot het einde van zijn dagen in volle verliefdheid. En dat was geheel wederzijds.

Zo’n duizend jaar geleden woonde er in Parijs een beroemde filosoof, Pierre Abelard. Vanuit heel Europa kwamen studenten naar Parijs om les te krijgen van Abelard. Een van die studenten was Heloïse, een jonge vrouw die bij haar oom in huis woonde en op dat moment misschien wel het slimste meisje van Frankrijk was. Ze sprak vloeiend Latijn, Grieksen Hebreeuws en kende de hele bijbel uit haar hoofd. Vanaf de eerste dag dat Abelard haar zag, was hij in loooooove– of amoureux, zoals de Fransen zeggen. Om bij haar in de buurt tekomen, vroeg hij aan de oom of hij diens nichtje privéles mocht geven. De oom stemde toe, want hij wilde graag dat zijn nichtje nog slimmer werd dan ze al was. En als hij haar toch privéles ging geven, zei Abelard, was het misschien wel handig als hij bij de twee in huis kwam wonen. De oom vond alles goed. Maar niet voor lang.

Abelard was meer dan twintig jaar ouder, maar hij was slim en charmant en ook nog eens razend aantrekkelijk. Binnen de korste keren viel Heloïse als een blok voor haar knappe leraar. Ze schreven elkaar de mooiste liefdesbrieven.
‘Jij bent mij en ik ben jou,’ schreef Abelard.
‘Ik keek in je ogen, volgde al je bewegingen, zag wie je was en beefde wanneer ik je zag,’ schreef Heloïse.
Maar behalve brieven schrijven en in elkaars ogen kijken, deden Abelard en Heloïse meer. Ze rollebolden over elkaar en op een dag was Heloïse zwanger. Haar oom was woedend en Abelard en Heloïse vluchtten naar het platteland van Bretagne. Abelard wilde wel trouwen met de moeder van zijn zoon, die inmiddels geboren was, maar de universiteit waar hij lesgaf verbood leraren in die tijd om getrouwd te zijn. Daarom trouwden ze in het diepste geheim en daarna gingen ze uit elkaar.

Heloïses oom was razend omdat hij dacht dat de leraar zijn nichtje met kind en al in de steek had gelaten. Midden in de nacht stuurde hij een paar mannen met messen naar het huis van Abelard. ‘En daar,’ schreef Abelard later, ‘sneden ze de delen van mijn lichaam af waarmee ik de daad die zij verfoeiden, had gepleegd.’

Nu heel Parijs schande sprak van de leraar en zijn leerling en het drama dat had plaatsgevonden, gingen beiden het klooster in. Ze hoopten elkaar zo te vergeten. Hun zoon werd naar een verre tante gebracht, die de jongen nooit vertelde wie zijn echte ouders waren. Heloïse was nu een non, die bad en zong, maar die haar geliefde maar niet vergeten kon. Er ging geen dag voorbij dat ze niet aan hem dacht. In een heel ander klooster woonde Abelard, die sober als een monnik leefde, maar ook voortdurend aan haar dacht.

Tien jaar later werd er in het nonnenklooster een brief bezorgd, een brief van een verdrietige monnik aan een verdrietige non. Vanaf dat moment schreven ze elkaar prachtige brieven, want schrijven, dat konden ze allebei heel goed. Het waren de mooiste liefdesbrieven die ooit zijn geschreven. Nooit zagen zij elkaar meer, maar in hun brieven waren ze nog vele jaren bijna dagelijks samen. Een paar jaar voor zijn dood schreef Abelard zijn laatste brief. ‘Ach, Heloïse,’ schreef hij, ‘jouw hart brandt nog steeds met vuur dat je maar niet kunt doven. En ook mijn hart is onrustig. Denk niet, liefste, dat ik het hier prima naar mijn zin heb. Voor de allerlaatste keer zal ik mijn hart voor je openen. Ik kan je maar niet vergeten en hoewel ik vecht tegen mijn gevoelens voor jou, leef ik mee met jouw verdriet. Ik heb gehuild om je brieven. De woorden geschreven door jouw lieve hand laten mij niet onberoerd. Ik doe mijn best mijn gevoelens te verbergen hier in het klooster, maar ik kan het niet. Ziehier, lieve Heloïse, de ellendige staat waarin ik verkeer. Ik smeek je: schrijf mij niet meer.’

‘Ik hoop,’ schreef Heloïse in een van haar laatste brieven, ‘datals dit aardse leven over is, je naast mij in het graf wilt liggen. We zullen niets te vrezen hebben en mijn graf zal kostbaar zijn en heel beroemd.’
Helaas voor Heloïse werd ze niet naast haar geliefde begraven, maar honderden kilometers verderop, in een graf dat niet kostbaar was en ook niet beroemd.

Het verhaal gaat dat zeshonderd jaar later Joséphine, de vrouw van keizer Napoleon, de beroemde brieven van het liefdespaar las en tot tranen was geroerd. Zij zou ervoor hebben gezorgd dat het lichaam van Heloïse werd overgebracht naar Père-Lachaise, de beroemdste begraafplaats van Parijs, waar ze opnieuw begraven werd naast het graf van haar geliefde. Hoewel niemand weet waar de twee geliefden liggen, komen er nog altijd mensen naar de begraafplaats omdat hier een van de beroemdste liefdesparen uit de geschiedenis ligt. Voor altijd samen

Bonnie and Clyde

Bijna honderd jaar geleden woonde er in Texas, in het zuiden van de Verenigde Staten, een meisje van negentien dat de geschiedenis in zou gaan als een van de beroemdste bankovervallers: Bonnie Parker. Maar voor ze bankovervaller werd, was ze serveerster in een wegrestaurant. Een week voor haar zestiende verjaardag was ze getrouwd, maar haar man belandde in de gevangenis en daarom werkte Bonnie in het restaurant. Het was geen erg chique restaurant en er kwamen bijna alleen maar mannen. En omdat Bonnie een mooi meisje was, met blonde krullen en een schattig gezicht, keken bijna alle mannen naar haar. De meesten maakten flauwe opmerkingen of probeerden in haar billen te knijpen, en dat haatte Bonnie.

Er was wel één man, Ted, die altijd aardig was. Ted was politieagent en stiekem was hij verliefd op de jonge serveerster. Wat Ted toen nog niet wist, was dat er een dag zou komen waarop Bonnie in zijn armen zou sterven. Maar dat zou pas vijf jaar later zijn – nu bestelde hij gewoon nog koffie en gebakken eieren en lachte hij vriendelijk naar haar.Niet ver van het restaurant stond een benzinepomp.

Daar woonde de familie Barrow. Met hun acht kinderen woonden ze in een piepklein kamertje achter de toonbank. Ze waren straatarm en vaak gingen de twee oudste zonen, Buck en Clyde, uit stelen. Kleine inbraken, autodiefstallen – Buck en Clyde draaiden er hun hand niet voor om. Op een koude januariochtend in 1930 ging Clyde op bezoek bij de zus van een van zijn vrienden. De zus had haar arm gebroken en lag thuis op bed. ‘Wat is dat voor geluid in de keuken?’ vroeg Clyde. ‘Dat is mijn vriendin Bonnie,’ zei het meisje met de gebroken arm. ‘Ze is in de keuken warme chocolademelk aan het maken. Ga haar maar even gedag zeggen.’ Clyde was twintig en een knappe jongen met donker haar en een slimme, een beetje brutale blik. Bonnie was direct verliefd op hem toen ze hem zag, en Clyde kon zich niet herinneren dat hij ooit een leuker meisje had ontmoet.

Urenlang zaten ze in de keuken te praten, alsof ze waren vergeten dat hun gemeenschappelijke vriendin met haar gebroken arm in de andere kamer lag. Clyde nodigde haar uit om met hem en zijn broer uit rijden te gaan. Ze hadden zojuist een prachtige auto gestolen en Clyde wilde indruk maken op Bonnie. Al snel weken Bonnie en Clyde niet meer van elkaars zijde. Met de misdaad ging het niet meer zo goed, want Clyde dacht meer aan zijn Bonnie dan aan hoe hij aan geld en spullen moest komen.

Op een dag, nadat hij een winkelier had beroofd, zat Bonnie bij hem in de auto. Hij zette de auto langs de kant van de weg, gaf haar wat geld en vertelde haar dat ze zo ver mogelijk van hem weg moest gaan. Maar Bonnie wilde niet weg. Ze wilde bij hem blijven, ook als hij stelend en schietend door de wereld zou gaan. Clyde vond het goed en leerde Bonnie hoe ze geweren moest laden en hoe ze op de uitkijk moest staan als hij en zijn broer een bank overvielen. Toen broer Buck op een dag werd opgepakt en in de gevangenis kwam, bleven Bonnie en Clyde samen over. Ze sliepen in de auto en soms in het bos, verstopten zich in boerenschuren en huurden af en toe een huis waar ze wekenlang met de gordijnen dicht uitrustten van hun boevenbestaan.

Al snel waren ze de beroemdste boeven en bankovervallers van Amerika. In elke stad en in elk dorp hingen posters met daarop hun foto’s en namen. Maar alleen de politie was echt op zoek, want alle andere mensen vonden het wel romantisch, zo’n jong stel op de vlucht voor de politie. En bovendien gaven Bonnie en Clyde een deel van hun gestolen geld aan hun arme familie, en dat maakte ze tot twee echte Robin Hoods.

Bonnie, die op school al prachtig kon schrijven, stuurde gedichten naar de krant over het leven van Bonnie en Clyde. Vaak stuurde ze ook een foto mee van hen tweeën samen, met hun armen om elkaar heen poserend voor weer een of andere dure, gestolen auto. Daarna beroofden ze weer gezellig samen een bank. Op alle foto’s die er van Bonnie en Clyde bestaan is te zien hoeveel ze van elkaar hielden. Smoorverliefd, met een geweer in de hand, staan ze zoenend en smachtend op de foto’s. Talloze keren werden ze door de politie onder vuur genomen, maar altijd weer wisten ze te ontsnappen. Ze reden al schietend met hun auto dwars door versperringen en Clyde schoot nog wel eens een politieagent dood. Op een gegeven moment had hij er zoveel doodgeschoten, dat hij meer als een moordenaar dan als romantische boef werd gezien. Steeds vaker belden hoteleigenaren de politie als Bonnie en Clyde de nacht ergens doorbrachten en steeds vaker moesten ze midden in de nacht achtervolgd door de politie een dorp verlaten. Op een van hun vluchten stortte de auto in een ravijn en raakte Bonnie zwaargewond.

Clyde stal een doktersauto met een tas vol pijnstillers en verband zodat hij Bonnie kon verzorgen. Maar Bonnie was ernstig gewond en uiteindelijk haalde Clyde haar zus. Bonnie was blij haar zus weer te zien, maar ze was bang dat ze niet lang meer te leven had. Daarom gaf ze haar zus een gedicht – het verhaal van Bonnie en Clyde – waarin ze schreef dat ze wist dat zij en Clyde op een dag zouden sterven, maar dat ze naast elkaar begraven zouden worden en dat dat het einde zou zijn van het liefdespaar Bonnie en Clyde. Dat einde kwam steeds dichterbij. Nadat Clyde wat oude vrienden uit de gevangenis had bevrijd, kreeg hij niet alleen de politie achter zich aan, maar ook de gevangenisdirecteur. Die zwoer dat hij niet zou rusten voor hij Bonnie en Clyde te pakken had. De gevangenisdirecteur riep de hulp in van meneer Hamer, de beste enberoemdste vanger van misdadigers die er toen leefde. Meneer Hamer was al met pensioen, maar hij beloofde de gevangenisdirecteur dat hij nog één keer in actie zou komen. Hij riep de hulp in van de enige politieagent die precies wist hoe Bonnie en Clyde eruitzagen, die ze ook zou herkennen als ze vermomd met snorren en brillen ergens zouden rondlopen.

Een politieagent die stiekem ook wel een beetje bewondering had voor de twee jonge bankovervallers: Ted, de agent die al verliefd was op Bonnie toen ze nog serveerster was. Hij ontdekte dat Bonnie en Clyde nooit de verjaardagen van hun familie oversloegen. Vlak voor een verjaardag reden ze dan langs het benzinestation van Clydes ouders en daar gooiden ze een fles uit het raam. Daarin zat een briefje met daarop de plek waar ze elkaar in het geheim zouden ontmoeten. Meneer Hamer en Ted kwamen er zo achter dat het verliefde stel binnenkort de verjaardag van Clydes moeder zou vieren op een weiland ergens in de buurt. Honderden politieagenten lagen daarna in de bosjes rond het weiland, klaar om te schieten. Maar toen de auto van Bonnie en Clyde aan kwam rijden, vol met picknickkleden en -manden, riep agent Ted Bonnies naam. Met gierende banden reden de twee weg, vanuit de zijramen schietend op de agenten die achter hen aan kwamen. En weer waren ze daarna onvindbaar.


‘Als ik straks dood ben,’ schreef Bonnie in een gedicht aan haar moeder, ‘zeg dan nooit iets onaardigs over Clyde. Ik hou van hem en we kunnen nu niet meer anders.’
Op de ochtend van 23 mei 1934 reden Bonnie en Clyde in hun gloednieuwe gestolen Ford naar een dorp om boodschappen te halen. Op de terugweg zagen ze langs de kant van de weg de vrachtwagen staan van een vriend bij wie ze op dat moment logeerden. Het leek erop dat de vrachtwagen pech had, en Clyde ging wat langzamer rijden. Deze keer schoten meneer Hamer en Ted zonder te waarschuwen vanachter de vrachtwagen op de verliefde boeven. Hun auto werd doorzeefd met kogels. Clyde was op slag dood, Bonnie stierf pas toen Ted de deur aan haar kant opendeed en haar opving in zijn armen.
Twintigduizend mensen kwamen naar de begrafenis van Bonnie, die niet naast haar Clyde werd begraven. ‘De wereld wordt een beetje mooier door mensen zoals jij,’ staat er op haar grafsteen. Nog elk jaar vindt er in Amerika een Bonnie en Clyde-festival plaats waarbij mensen een bezoek brengen aan de plek waar ze stierven: de twee bankovervallers die zoveel van elkaar hielden.